Voor het stellen van de diagnose dyslexie bij een vo-leerling is het nodig om een uitspraak te doen over de hardnekkigheid van het lees- en/of spellingprobleem. Het kan zijn dat een remediërend traject nodig is. In dit artikel vind je informatie over de situaties waarin dit nodig is en wat de mogelijkheden zijn voor zo’n remediërend traject en de wijze waarop de hardnekkigheid wordt beoordeeld. Informatie over hoe een leerling verder ondersteund kan worden in het vo vind je bij Weten | Ondersteuning van leerlingen met lees- en/of spellingproblemen en dyslexie.
Wanneer er op basis van de signalering in het voortgezet onderwijs een vermoeden is van dyslexie bij een leerling, dan kan deze leerling worden aangemeld voor een dyslexieonderzoek. Om de hardnekkigheid van de lees- en/of spellingproblemen aan te kunnen tonen, moet het voor de diagnosticus duidelijk zijn dat de problemen al langere tijd aanwezig zijn en niet weg zijn gegaan ondanks extra ondersteuning in het onderwijs. Informatie hierover moet aangeleverd worden vanuit het onderwijs. De lees- en spellingspecialisten in het voortgezet onderwijs zullen dus in kaart moeten brengen welke hulp tot zover geboden is, op de middelbare school maar ook al in het basisonderwijs (als deze informatie is meegeleverd bij de po-vo overdracht).
Als de hardnekkigheid niet voldoende kan worden vastgesteld op basis van de leergeschiedenis en andere onderzoeksgegevens, dan kan (moet) de diagnosticus dit zelf verder gaan onderzoeken door middel van remediëring/proefbehandeling. Deze remediëring/proefbehandeling kan op de volgende manieren worden aangepakt:
- In samenwerking met het onderwijs, met inzet van een periode extra intensieve begeleiding op school en monitoring op de vorderingen, als dat mogelijk is.
- Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan door een remedial teacher of zorgspecialist van de school. In het boek Toetsen en interventies bij dyslexie in het vo staat een overzicht van verschillende begeleidings- en interventieprogramma’s die ingezet kunnen worden. Er zijn geen verplichte eisen voor dit traject. Een aantal handvatten:
- Het moet gaan om een periode van 15 tot 20 weken (waarbij er naast de begeleiding ook zelf wordt geoefend). De duur is afhankelijk van de leerling, waar de focus vooral moet liggen op de wekelijkse herhaling (m.a.w. er zit voldoende regelmaat in de begeleiding).
- Aangezien leerlingen sterk kunnen verschillen in de problemen die zij het meest ervaren, is het belangrijk om de interventie goed af te stemmen op de leerling.
- Er worden doelen opgesteld in een begeleidingsplan, zodat de effectiviteit van de begeleiding geëvalueerd kan worden.
- Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan door een remedial teacher of zorgspecialist van de school. In het boek Toetsen en interventies bij dyslexie in het vo staat een overzicht van verschillende begeleidings- en interventieprogramma’s die ingezet kunnen worden. Er zijn geen verplichte eisen voor dit traject. Een aantal handvatten:
- Door de zorgspecialist zelf, in de vorm van een aantal (proef)behandelsessies met monitoring op de vorderingen. Duur en intensiteit hiervan worden ingericht door de zorgspecialist zelf, en onderbouwd op basis van zijn/haar professionele expertise.
Mocht er na een traject niet of nauwelijks vooruitgang zijn, en worden de gestelde doelen niet behaald, dan is de didactische resistentie aangetoond en kan hardnekkigheid vastgesteld worden. Is er vrij snel een zeer groot effect te zien van de intensieve begeleiding op school of van de proefbehandelsessies in de zorgpraktijk, en lijken de lees- en of spellingproblemen bij de leerling sterk te verminderen of zelfs te verdwijnen, dan zijn de problemen niet hardnekkig te noemen en is er wellicht ook geen sprake van dyslexie.
Verschil tussen onderbouw en bovenbouw vo
Zowel bij leerlingen in de onderbouw als in de bovenbouw moet de diagnosticus een uitspraak doen over de hardnekkigheid. Voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs geldt dat zij al jaren leeservaring hebben opgedaan. Wanneer er op dat moment sprake is van een significante achterstand, is didactische resistentie aannemelijk. De diagnosticus zal voor het vaststellen van de hardnekkigheid dan geen informatie uit een remediërend traject meer nodig hebben.
Voor leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs moet didactische resistentie wel worden aangetoond. De diagnosticus bepaalt per leerling of dit op basis van aangeleverde gegevens kan worden vastgesteld, of dat er (proef)behandelingen nodig zijn voordat de diagnose gesteld kan worden.
Zwaardere weging van het criterium ‘ernst’
Wanneer de hardnekkigheid niet duidelijk genoeg naar voren komt in de aangeleverde informatie, en een remediërend traject of proefbehandeling niet mogelijk is, dan kan de diagnosticus op basis van zijn/haar klinische ervaring van de voorgestelde criteria afwijken. In dat geval zal hij/zij het criterium van de ernst zwaarder mee laten wegen (ten minste 1,5 standaarddeviatie beneden gemiddeld of onder percentiel 7 in plaats van percentiel 10). Let wel, het gebruik van dit strengere ernstcriterium zou niet het startpunt, maar het eindpunt van een diagnostisch redeneerproces moeten zijn waarbij alle beschikbare gegevens gewogen worden. In ieder geval dient de gedragswetenschapper te beargumenteren waarom de diagnose dyslexie toch gesteld wordt als niet aan alle essentiële criteria – zoals het hardnekkigheidscriterium - is voldaan.
Bovenstaande informatie is gebaseerd op de aanbevelingen in de Brede Vakinhoudelijke Richtlijn Dyslexie:
- 2.1.2 Signalering na het basisonderwijs, pagina 45-46
- 3.1 Het diagnostisch proces, pagina 65-68